Het achterwiel
door Erwin van der LindeIk baan me een weg door de mensenmassa. Zowel links als rechts van mij staan de mensen rijen dik. De menigte joelt, applaudisseert, verkeert in een extase. Net als op de televisie…
Maar geen van allen heeft oog voor mij. Zij staren allen naar het bordes van het stadhuis. Daar waar mannen met ballonkuiten lief lachen naar de rondemiss en een krabbel zetten in een boek.
Ik krabbel, klunend op mijn wielerschoentjes en mijn racefiets in de hand, naar de andere kant van de Grote Markt. Af en toe een priemende elleboog in mijn ribbenkast incasserend.
Hier heb ik de mogelijkheid om op mijn fiets te stappen. Ik peddel op mijn gemakje over de eerste paar honderd meter van het wedstrijdparcours. De toeschouwers houden zich nog bezig met een praatje of kijken naar de bedrijvigheid op en om het asfalt. Een enkeling begint te klappen of te roepen als ik langsrijd. Er loopt een rilling over mijn rug en ik droom weg met in mijn gedachte de triomfen van Coppi, Merckx en Hinault.
Ik word echter al snel uit mijn droom gewekt wanneer een voorbij scheurende motoragent mij dringend verzoekt aan de kant te gaan staan.
Het feest kan beginnen. Ik hijs mijn fiets op de stoep en laat mijn ene voet vastzitten op het pedaal. Wanneer de kudde renners passeert, lijkt een wervelwind die vermengd is met de geur van massageolie, aan mij te trekken. Ik word van de stoep gezogen, tussen de volgauto’s door, naar de staart van het peloton. Hier heerst nog kalmte en rust, maar de zenuwen gieren door mijn keel en mijn hart staat op springen. Ik fiets met de grote mannen mee!
Bij het bereiken van een groenstrook aan de rand van de stad, knijpt een groot deel van de renners in de remmen. Slaat de vermoeidheid nu al toe? Een staking misschien? Wanneer zij allen de fiets tegen het zitvlak parkeren en vervolgens wild in hun broek gaan staan graaien, weet ik dat het om een sanitaire stop gaat. Wat moet ik nu doen? Mee gaan plassen? Ik kan nu niet eens plassen, de spanning is te groot.
Ik moet al stevig op mijn pedalen stampen om het gaatje naar de groep renners die nog wel naar de WC zijn geweest, dicht te rijden. Met een aantal ferme pedaalslagen weet ik de aansluiting weer te vinden. Wanneer ik omdraai om te kijken of de urinerende helft toch niet op onoverbrugbare afstand is gereden, kijk ik tot mijn grote verbazing recht in de ogen van Erik Zabel. Een renner die al meerdere malen heeft bewezen dat hij in staat is een gaatje dicht te rijden. Dat juist hij mij hier het vuile werk op heeft laten knappen! Rustig fietsend zit hij in mijn achterwiel, zet even aan en zoekt zijn heil in de voorste regionen van het weer groter wordende peloton. Moet ik me nu gepikeerd voelen dat Zabel mij gebruikt heeft om zich terug te laten rijden of moet ik trots zijn en mijn achterwiel gaan koesteren. Ik kies voor het laatste.
Nadat de koers wordt vrijgegeven, gaat het tempo flink omhoog en moet ik al snel lossen. Met mijn tong op mijn fietsschoenen en benen als lood, leg ik het stuk naar huis in mijn eigen tempo af. De op de straatstenen vast gereden reclamefoldertjes zijn stille getuigen van een course die al lang voor mij gepasseerd is.
Wanneer ik aan het einde van de middag mijn bevuilde fiets terug zet in de schuur en hem met behulp van een poetsdoek weer wil laten glimmen zoals vanmorgen vroeg, schalt een stem met Zeeuws accent, vanuit de radio door het schuurtje. Dat het Erik Zabel is die net even wat meer krachten heeft overgehouden om op de meet toe te kunnen slaan. Hij is het die deze editie van de ‘Ronde’ op zijn naam weet te schrijven en ik weet als enige waarom juist hij dat beetje extra over had om zijn naaste concurrenten te snel af te zijn. Het tovert een glimlach op mijn gezicht, terwijl ik zachtjes met de poetsdoek over mijn achterwiel wrijf.