Pijnbank

door Katie Heyning

De spierpijn die wij voelen na intensief gebruik van de apparatuur in de sportschool, is niets vergeleken bij de pijnen die onze voorouders voelden nadat ze op de pijnbank waren gelegd. Uitgerekte ledematen en armen of benen uit de kom waren wel het minste dat men kon verwachten.

Het gebruik van de pijnbank kwam in ons land in de loop van de veertiende eeuw in zwang voor personen die verdacht werden van een halsmisdrijf als moord, verkrachting of brandstichting. Voor misdaden die de doodstraf tot gevolg konden hebben, was een bekentenis namelijk noodzakelijk. Wanneer dit goedschiks niet lukte, dan moest het maar kwaadschiks zo redeneerde men. Voordat de rechters echter tot het uitspreken van de doodstraf konden overgaan, moest een verdachte wel de onder tortuur afgedwongen bekentenis ‘buyten pyne ende bande van ysere’ herhaald hebben. Deed hij dit niet, dan was het in principe niet mogelijk hem hiertoe te veroordelen.

Pijnbank, vijftiende/zestiende eeuw, Museum Het Belfort, Sluis (foto Ivo Wennekes). Afmetingen: 170 x 65 cm; materiaal: eikenhout, ijzer. Herkomst: Stedelijke Collectie Sluis. Restauratie 2007: Riaan Rijken, Koudekerke.

Pijnbank, vijftiende/zestiende eeuw, Museum Het Belfort, Sluis (foto Ivo Wennekes). Afmetingen: 170 x 65 cm; materiaal: eikenhout, ijzer. Herkomst: Stedelijke Collectie Sluis. Restauratie 2007: Riaan Rijken, Koudekerke.

Tortuur komt al vroeg in wetgevende teksten voor. In Gent is hiervan in 1280 voor het eerst sprake, in Brabant in 1338. Voordat een verdachte aan het ‘pijnen op de pijnbanc’ onderworpen kon worden, moest wel aan een aantal voorwaarden zijn voldaan. In principe kon alleen wanneer het om een kapitaal misdrijf ging en duidelijke aanwijzingen voor de schuld van de verdachte bestonden, aan het gerecht toestemming gevraagd worden voor een ‘scherp examen’ op de pijnbank. In de praktijk waren vage vermoedens waarschijnlijk al genoeg. Vooral rond 1550 toen in de Nederlanden de doodstraf stond op het lezen van ketterse boeken en het redetwisten over de Bijbel.

Het pijnigen gebeurde door de beul in aanwezigheid van tenminste twee schepenen (leden van de stedelijke rechtbank) die de duur van de foltering bepaalden, terwijl een chirurgijn het weerstandsvermogen van de verdachte in de gaten hield. Naast de pijnbank had de beul een groot aantal andere instrumenten als priemen, messen, roeden en brandijzers tot zijn beschikking. Sommigen bekenden al bij het zien van de beul en zijn werktuigen, anderen hielden het urenlang vol. De beul werd naar gelang de ingezette instrumenten betaald. In Friesland was in 1743 het tarief voor ‘turtureeren met duim-yzers’ en ‘rekken’ tien stuivers. Geselen kostte een gulden, het radbraken van een verdachte leverde de beul zes gulden op.

Al in 1651 pleitte de Rotterdamse arts Daniel Jonctijs in zijn boek De pijnbank wedersproken en bematigt voor de afschaffing van dit instrument. De tijd was daarvoor echter nog niet rijp. Pas in de loop van de achttiende eeuw werd de roep om een humaner en rechtszekerder strafrecht groter en ging men zich bezinnen over het nut van het martelen van verdachten. Het zou tot 1798 duren voordat de tortuur in Nederland werd afgeschaft.

Pijnbank, vijftiende/zestiende eeuw, Museum Het Belfort, Sluis (foto Ivo Wennekes).

Pijnbank, vijftiende/zestiende eeuw, Museum Het Belfort, Sluis (foto Ivo Wennekes).

De pijnbank uit Museum Het Belfort in Sluis was sterk aangetast door houtworm en schimmel en was in het verleden behandeld met een wasachtige stof die lastig te verwijderen bleek. Tijdens de restauratie in 2007 is het zo goed mogelijk schoongemaakt. Verrotte stukken werden met kunsthars geïmpregneerd, aangetast hout werd weg gefreesd en vervangen door nieuwe stukken eikenhout die op kleur werden gebracht.

Hoe vaak de pijnbank in het verleden is gebruikt, is niet meer na te gaan. Er zijn in Sluis geen lijsten van gepijnigden bewaard, noch weten we precies hoe oud dit object is. Mogelijk werd het al in 1483 ingezet om Joos de Smet – een soldaat in het kasteel van Sluis die een groep overvallers beloofd zou hebben hen te helpen bij het ‘bespringhen ende innemene’ van het kasteel – tot een bekentenis te dwingen. Met Joos liep het niet goed af. Nadat hij ‘buten allen pinen ende banden van ijsere’ zijn verraad voor de tweede keer had toegegeven, werd hij onthoofd en gevierendeeld en werden zijn goederen verbeurd verklaard.

Literatuur

Katie Heyning, Zeeuws Behout: Behoud van houten voorwerpen in Zeeuwse musea, Steunfonds voor de Zeeuwse Musea, Middelburg 2007.