Kaperkapiteins en bemanning

Kaperkapiteins genieten tegenwoordig maar weinig bekendheid. Dat was in hun eigen tijd wel anders. Een goede kaperkapitein was zeeman, krijgsman en koopman in één. De bemanning op de Zeeuwse kaperschepen kwam voor het merendeel uit het eigen gewest, maar een aanzienlijk deel werd uit het buitenland aangetrokken. De verdiensten waren goed. Daarom was een betrekking op een kaperschip zeer gewild.

Nicolaas Jarry (overl. 1784), kaperkapitein in Vlissingen, met steek, degen, scheepsroeper en quadrant voor het havenhoofd, naar een schilderij van J. Perkois (Rijksmuseum Amsterdam).

Nicolaas Jarry (overl. 1784), kaperkapitein in Vlissingen, met steek, degen, scheepsroeper en quadrant voor het havenhoofd, naar een schilderij van J. Perkois (Rijksmuseum Amsterdam).

Namen

Namen van Franse kapers als die van Jean Bart en Surcouf zijn algemeen bekend. Voor Nederlandse kapers ligt dat anders. Alleen de naam Piet Hein is bij het grote publiek bekend. Hij veroverde in 1628 met een vloot van 31 schepen en 4.000 man in de baai van Matanzas (gelegen op Cuba) de zilvervloot. De buit van 15 schepen beladen met zilver leverde 11.509.524 gulden op. Een gigantisch bedrag in die tijd.

Behalve van Hein zijn portretten van kaperkapiteins heel zeldzaam. Dit komt door het negatieve beeld dat de kaapvaart in de negentiende eeuw kreeg. De kaapvaart werd in 1856 afgeschaft. Marinehelden uit de zeventiende eeuw werden geëerd, maar kapers verguisd.

Jarry en Le Turcq

Opmerkelijk is dat de Vlissingse kaperkapiteins Nicolaas Jarry en Pierre le Turc – van Franse oorsprong – weer wel bekendheid genieten. Deze kapiteins vochten tijdens de Vierde Engelse Oorlog (1780-1784). In deze oorlog kon de Republiek geen vuist maken tegen het machtige Engeland. Maar Jarry en Le Turcq wisten wel enkele successen te boeken.

Pierre le Turcq (overl. 1784), kaperkapitein in Vlissingen, met berenmuts, scheepsroeper en verrekijker, naar een schilderij van J. Perkois (Rijksmuseum Amsterdam).

Pierre le Turcq (overl. 1784), kaperkapitein in Vlissingen, met berenmuts, scheepsroeper en verrekijker, naar een schilderij van J. Perkois (Rijksmuseum Amsterdam).

Belangrijke Zeeuwse kapiteins zoals Geleijn Ockerman, Willem Credo en Gerrit Hendrix bleven relatief onbekend. Toch lieten ook zij regelmatig van zich horen.

Willem Credo

Hoewel hij nu niet meer zo bekend is, was dat in zijn tijd wel anders. De naam van de Veerse kapitein Willem Credo werd toen internationaal met ontzag uitgesproken.

De harde, maar sluwe kapitein die naast Zeeuws ook wat Frans, Italiaans en Engels sprak, was even beroemd als berucht. Tussen 1688 en 1713 wist hij meer dan tweehonderd prijzen buit te maken. Deze hadden samen een waarde van meer dan 3 miljoen gulden.

Koning Lodewijk XIV van Frankrijk zond een speciaal eskader onder bevel van kapitein L’Aigle de zee op om hem op te sporen. L’Aigle en Credo kwamen elkaar inderdaad tegen. Uit wederzijds respect vielen ze elkaar echter niet aan, zo gaat het verhaal. Terwijl Credo met zijn schip de Peerl voorbij zeilde, bracht hij vanuit zijn kajuit een toost uit op zijn vijand: ‘Monsieur L’Aigle! A Vostre Santé!’

Kaperkapiteins zijn niet zomaar ruwe zeebonken. Een goede kapitein beschikte over meerdere van onderstaande eigenschappen. Om echt uit te blinken moest hij alles beheersen. Hij moest:

goed kunnen navigeren
goed zijn in het zeegevecht
over een goede krijgstactiek beschikken
de zee- en kustgebieden waar werd gekruist (= gevaren) goed kennen
een goede koopman zijn met kennis van zaken en op de hoogte van prijswerking
goed op de hoogte zijn van het internationale recht
goed orde en tucht kunnen houden

Muiterij

De bemanning op de kaperschepen ging vaak wat losser om met de regels. Losser in elk geval dan bijvoorbeeld bij de koopvaardij of marine het geval was. Zo wist Willem Credo in 1695 op de rede bij Veere ternauwernood een muiterij te bedwingen door met handgranaten te dreigen. Hij moest de waterschout en diens helpers vragen de muiters te arresteren.

Verovering van l'Amité Royale door Le Turcq in 1782 (Rijksmuseum Amsterdam). De verovering van de Franse Oostindiëvaarder L'Amité Royale op de Britten door de kaperkapitein Pierre le Turcq met het schip de Vlissinger, 24 januari 1782.

Verovering van l’Amité Royale door Le Turcq in 1782 (Rijksmuseum Amsterdam). De verovering van de Franse Oostindiëvaarder L’Amité Royale op de Britten door de kaperkapitein Pierre le Turcq met het schip de Vlissinger, 24 januari 1782.

Bemanning

Door de hoogte van het salaris en de kans op buitgeld was de kaapvaart veel geliefder dan de marine. Een volmatroos op een kaperschip verdiende wel 20 gulden of meer per maand. Bij de marine was dit eind zeventiende eeuw 14 tot 18 gulden. De marine kreeg daardoor zelfs een tekort aan bemanning in oorlogstijd.

Tekort

Zo kon het schip de Zeelandia in 1689 geen zee kiezen vanwege een tekort aan manschappen. Het was een schip van de grootste klasse met negentig stuks geschut aan boord. De admiraliteit monsterde zelfs Fransen uit de gevangenis aan (in die oorlog nota bene de vijand) om de bemanning te completeren.

Dit was dan ook de reden dat de admiraliteit in de zomermaanden vaak kaperschepen verbood om uit te varen. Een andere mogelijkheid was dat zij van de kaperschepen elke vijfde man opeiste als bemanningslid.

Samenstelling

Bijna 60 procent van de bemanning van de Zeeuwse kaperschepen kwam uit Zeeland zelf, waarvan twee derde uit Vlissingen. Ongeveer 15 procent kwam uit het buitenland, bijvoorbeeld uit Vlaanderen, Frankrijk of Engeland. Tijdens de Negenjarige Oorlog (1688-1697) had een kaperschip een bemanning van gemiddeld 88 koppen. Tijdens de Spaanse Successieoorlog (1702-1713) was dat al 155 koppen. Bemanning en schepen werden dus groter. Rond 1700 waren er in Zeeland op kaperschepen jaarlijks ongeveer 3.600 bemanningsleden in dienst. Dat was ruim 7 procent van alle zeevarenden van de Republiek.

Literatuur

Voor de samenstelling van bovenstaand verhaal is gebruik gemaakt van de volgende publicaties:
Johan Francke, ‘Een sware equipage’; de bemanningen van de admiraliteit Zeeland en de commissievaart tijdens de Negenjarige Oorlog (-1697), in: Tijdschrift voor Zeegeschiedenis 19 (2000) 2, 119-140.
Johan Francke, ‘Utiliteyt voor de gemeene saake’; de Zeeuwse commissievaart en haar achterban tijdens de Negenjarige Oorlog, 1688-1697, Middelburg 2001.
Johan Francke, Ni patriotes, ni pirates; les corsaires de Zélande à la fin du 17ème siècle, in: Colloque Jean Bart et Son Temps; revue historique de Dunkerque et du littoral 37 (2004) 281-318.

Zie voor een uitvoerige literatuuropgave over de Zeeuwse kaapvaart het verhaal Wat is kaapvaart?