Eerste ontmoeting met Paaseiland

Jacob Roggeveen vertrok in 1721 op ontdekkingsreis naar het onbekende Zuidland. Hij ontdekte het Paaseiland, een van de meest afgelegen stukjes bewoonde wereld. Ook de vele indrukwekkende beelden maken het eiland tot een bijzondere plek. Uit het scheepsjournaal van Cornelis Bouwman, kapitein van een van de schepen, weten we hoe de eerste ontmoeting met de bewoners van het eiland verliep.

Het is 7 april 1722. Twee dagen eerder, op paaszondag, heeft een bemanningslid van de Afrikaansche Galey als eerste een onbekend eiland gezien. Het komt op geen enkele kaart uit die tijd voor. Vanwege de dag van ontdekking wordt het eiland Paascheyland genoemd. Op het eiland ziet men vuur en rook. Er wonen dus mensen.

Bewoners van Paaseiland, ets van Ludwig Gottlieb Portman, 1802 (Rijksmuseum Amsterdam).

Bewoners van Paaseiland, ets van Ludwig Gottlieb Portman, 1802 (Rijksmuseum Amsterdam).

Roggeveen wacht met zijn schepen op een gunstig moment om aan land te gaan. Zowel de weersomstandigheden als de branding zijn nog ongunstig.

‘kleyn vaartuygh’

Groot is de verbazing van de bemanning van het schip de Thienhoven als ze een klein bootje op hen af zien komen. In het bootje bevindt zich een bewoner van het eiland. Een naakte man die veel kabaal maakt.

Kapitein Cornelis Bouwman van de Thienhoven beschreef dit beeld en het vervolg daarop. Het is een van de meest indrukwekkende momenten tijdens hun ontdekkingsreis. Hieronder volgt Bouwmans beschrijving van de gebeurtenissen op dinsdag 7 april 1722.

“Dinsdagh smorgens of snagts variabel met harde vlagen, donder en weerligt. Hielden ’t af en aan, leyden ’t met den dagh na den wal, maar avanceerde weynig door ’t variabel weer. Ten 8 uuren quam een gestadige coelte, daar we wat mede naderde.

Wierden onderwylen dighte by ons een kleyn vaartuigh gewaar, daar een oud naakt mens in sat, die geweldigh schreeuwde. Ik voer met mijn sloep naar ’t selve toe, bragt hem met veel tegenscrabbelinge aan boort van den Arent, zijnde een manspersoon van diep in de 50 jaren, uyt de bruynen, met een sikje na de turkse manier, heel sterk van gestalte.

Hij verwonderde hem zeer over ’t maaksel van ons schip en alle zijn toebehooren, sooals wy uyt zijn mynen conde verstaan. Mits we den anderen niet in ’t minste conde verstaan, soo moesten wy ’t uyt zijn mynen en wysinge hebben.

Wy gaven hem een kleyn spiegeltjen, waarin hy sigh beschoude, waarover hy seer verschrikte, alsmede over het luyen van de klok. We gaven hem een glaasje brandewijn, ’t geen hy over zijn tronie goot en wanneer hy de kragt daarvan voelde, begon hy zijn oogen wakker te vryven; gave een tweede glaasje brandewijn nevens een wormbeschytje, daar soo te seggen niets van nuttighde; daar was een soort van schaamte in, wegens zijn naaktheyt, daar hy sagh, dat wy alle gekleet waren.

Hij ging deswege met zijn (h)armen en hooft op de tafel leggen; scheen daarover een oratie aan zijn godtheyt te doen, gelijk klaar genoeg uyt sijn beweginge was te sien en verhefte (de) hooft en handen menighmaal na den hemel, gebruykte veel woorden met een verheffende stem, zijnde aldus wel een half uur besigh en wanneer hy daarmede eyndigde, begon hy te springen en te singen. Vertoonde hem seer vrolijk en verblijt. Bonden hem een laptjen zeyldoek voor zijn schamelheyt, ’t geen hem wonderwel behaagde. Hy was ook uyt de nature vrolijk van gelaat. Hy danste met de matroosen, toen wy voor hem op de viool lieten spelen. Hy verwonderde sigh niet weynigh over ’t geluyt en het maaksel van het instrument.

Zijn schuytjen was van kleene stukjes hout gemaakt en met eenigh gewas aan malkanderen gehouden, zijnde van binnen met twee (h)outjes voorsien. ’t Was soo ligt dat een man het gemakkelijk kon dragen; ’t was voor ons wonderlijk te sien, dat een man alleen met soo een nietigh vaartuygh sigh soo ver in zee dorst begeven, hebbende niets ander tot zijn behulp dan een schepper, want, toen hy by ons kwam, waren wy circa dry mylen van de wal.

Hadden smiddags het midden van het eyland Z.W. ten Zuyen twee mylen van ons. De wind variabel met regen; zijnde daardoor genootsaakt om van de wal te wenden, moesten wy ons gezelschap afschepen, daar hy weynigh sin toe hadt. Dede hem, om van hem ontslagen te komen, in zijn vaartuygjen brengen, dogh hij bleef soo lange by onse schepen, tot dat hy merkte dat wy van land voeren, waarop hy sigh na de wal toe begaf. ’t Water vrij(al) hol, soo was mijn vrese of hij wel overkomen zou.

Naarmiddags stilletjens met regen. Tegen den avont een moy coeltjen. Wenden ten 8 uuren oostwaarts; snagts stijve coelte.”

Inspirerend

Inspirerend is het verhaal van deze eerste ontmoeting zeker. Voormalig stadsdichter van Middelburg, Jan J.B. Kuipers, verwerkte deze gebeurtenis in een gedicht.

Jacob Roggeveen voor Paaseiland

Van een vervaagde kade voer ik af naar het
onzichtbaar blijvend Zuidland; tekentafels
gestrand aan de achterkant van de zee.

Daar vaart een oud naakt mens plots mee.
‘Bruin met Turks sikje’, wordt genoteerd,
‘die een fabulante boodschap presenteert.’

We schepen hem weer af. En zien zijn
hulkje deinend gaan van top naar dal,
een schrijnende cadans van altijd, overal.

We vetten de musketten en zetten koers
achter hem aan! De onbereikbaarheid
van kusten grijpen we eeuwig, eeuwig aan.

Bron

De integrale tekst van het scheepsjournaal van Cornelis Bouwman is gepubliceerd in: F.E. Baron Mulert (ed.), ‘Scheepsjournaal, gehouden op het schip Tienhoven tijdens de ontdekkingsreis van Mr. Jacob Roggeveen, 1721-1722’, in: Archief; vroegere en latere mededeelingen voornamelijk in betrekking tot Zeeland uitgegeven door het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, 1911, 52-183 [met aanvullingen en verbeteringen in Archief, 1912, 159-160]
Het origineel van dit afschrift van het scheepsjournaal van Cornelis Bouwman bevindt zich in het Gemeentearchief Rotterdam, archief familie Hudig, inv.nr 533.

Zie ook het verhaal De tekst op de muur op de website van het Zeeuws Archief.