Beschieting op Domburg door The Warspite 1944

Het verhaal van ooggetuige Leunis Carlier
Verhalen Willem Vreeke

Leunis Carlier maakte als jongen de beschieting op Domburg mee. Vanaf het slagschip The Warspite en een kanonneerboot, die voor de Walcherse kust lagen, werden op 1 november 1944 Duitse kustbatterijen onder vuur genomen.

“Zo gingen we dus van de bombardementen op Westkapelle met vier bombardementen op de batterij Golflinks naar 3 november toe. Er was veel te doen, veel ontploffingen en er werd gezegd dat de Duitsers alles in de lucht lieten vliegen.

Ik zat nog al eens boven op het dak dus ik had een prachtig zicht op Westkapelle, Zoutelande en op zee. (Noot redactie: Leunis Carlier woonde toen in de Weststraat.)

Zo zat ik daar weer te kijken ’s ochtends om half acht op het dak. Links en rechts hoorden we ontploffingen en nogmaals twee keer lieten de Duitsers wat in de lucht vliegen. Ze zeiden dat het  tijdbommen waren.

Ik ga op het dak kijken richting Westkapelle en Zoutelande en zie inderdaad heel wat ontploffingen. Ineens zie ik vlak voor me, dus in de richting van de Herenstraat, boven de bomen potten en  pannen de lucht in vliegen. Daar begrijp ik niets van.
Ik zweerde dat het een ontploffing moet zijn geweest vlak achter de bomen in de Herenstraat. Later bleek het een winkeltje – naar ik meen van Willem Geldof – te zijn. Bij die ontploffing was zijn  vrouw overleden.

Toen realiseerde ik me dus dat dit toch wel vreemd was en toevallig keek ik richting de zee en zag drie schepen liggen, vlak bij elkaar, de ene wat apart. Van dat aparte schip zag ik lichtflitsen.

Toen ging het dagen bij me: dat was op ons aan het schieten.

Dus ik naar beneden. Ik dacht: we worden beschoten. Op het moment dat ik beneden kwam, kwam tante Pie voorbij. Ze riep ook: ‘We worden beschoten. Wegwezen!’ Zij wonen in de Duinstraat, vlakbij de duinen. En ja, we pakken de zaken vlug weer op. Ik weet nog dat we de deur uit gingen met Kees Louwerse, die naast ons woonde en daarnaast de dominee.

Op dat moment weet ik nog dat mijn moeder zei: ‘Ik ga nog even terug, ik heb mijn slot vergeten.’

En daarna weet ik echt niks meer. Ik heb dit tegen weinig mensen durven vertellen. Ik vond het een beetje zwak maar ik heb dus een zwart gat vanaf dat moment!

Dat moment moet zijn denk ik van ongeveer kwart voor acht vroeg in de ochtend tot tien uur. Ineens lag ik daar voor de etalageruit van de fietsenzaak van Heine, recht over het villapark op de  Noordweg dus.

Daar werd ik me bewust waar ik was en wat er allemaal gebeurde en ik heb weinig willen vertellen. Een compleet zwart gat, ook niet de kleinste indruk of idee. Ik moet dus het dorp ingelopen zijn.  Die granaten vielen daar. Ik heb zeer waarschijnlijk een tijdje in een kelder gezeten. Ik weet er totaal niets van.

Achteraf jammer dat ik dat niet gebruikt heb toen ik werd gekeurd voor militaire dienst. Misschien was ik dan wel afgekeurd.

Ik kom dus tussen elf uur en half twaalf aan bij Les Merlettes, een villa die was ingericht als Rode Kruis punt. Grof opgezet, een ziekenhuisje. Daar heb ik wat geholpen, maar ik kon er niet veel  doen. Ik weet nog dat het rond twaalf uur een tijd stil werd met het oorlogsschip The Warspite, of ze even rust namen.

Maar toen werd er gezegd: ‘Ga eens kijken of er gewonden zijn en of eventueel gewonden uit het dorp hierna toegebracht kunnen worden’. Dus ik ging daar met iemand – ik kende hem niet – naar  het dorp toe.

Daar moesten we eerst een ladder versieren. We waren net in de Ooststraat en daar zag ik tussen de vier en acht man tegen een muur zitten. Allemaal gewonden. Er was een zekere Trieller bij die  erg gewond was en die het niet overleefde.

Maar voordat wij iets konden organiseren vielen de granaten weer, dus wij weer terug naar Les Merlettes.

Intussen – het was na de middag – kwamen we daar aan, maar ik wist nog steeds niet waar mijn broer, mijn zus en mijn ouders waren. Tot – ik denk tussen drie en half vier – ik tegen mijn broer Elie aanloop en die zei: ‘Weet je waar onze ouders zitten?’ Ik zei: ‘Geen idee’.

Dus we hebben steeds aan mensen die uit het bos kwamen of langskwamen gevraagd of zij wisten waar onze ouders waren en om een uur of vier zei uiteindelijk iemand: ‘Ja, die zitten op Duinbeek.’ Ik moet het later nog verifiëren, maar ik geloof dat dat het buiten is dat net voor de villa Berkenbos ligt, dus aan het eind van de weg (Duinbeekseweg) die bij Schoonoord naar het bos toeloopt. En ja nou, toen was het: wat doen we? We wisten intussen dat de geallieerde commandotroepen aan de andere kant van Domburg waren.

En ik was van het standpunt: het is wel leuk om bij mijn ouders te zijn, maar nu lopen we voor het front uit, als we nu even wachten dan zijn we er waarschijnlijk vanavond doorheen en  waarschijnlijk bevrijd.

Mijn broer ging meer voor onze ouders. Die was meer, geloof ik, verbonden aan mijn ouders dan ik in ieder geval. Oké, ik weet nog goed, we gaan op pad richting Domburg. Bij één of twee huizen was een paadje het bos in. Dus wij dat paadje in en voordat we het weten liggen we in de modder, want vlakbij viel er een granaat. We hoorden de scherven fluiten en ik zie rechts van me een boomstammetje op zo’n halve meter afbreken. Dat moet een scherf zijn geweest, dus we hebben geluk gehad.

We zijn weer terug in Les Merlettes en een kwartier later gingen we het weer proberen. Ik weet nog dat we door het bos liepen voorbij Westhove. Nadat we gestopt werden door een Duitse soldaat die zei: neen, niet verder, die toren bij begin Berkenbos die zijn we aan het opblazen. Nadat hij op een of andere manier bericht kreeg dat het nog even kon duren, zei hij: je kunnen doorgaan. Dus wij doorgaan en inderdaad vonden we onze ouders daar op Duinbeek. Daar hebben we jammer genoeg vier of vijf nachten moeten doorbrengen.

Tussen haakjes: ik wandelde tijdens het verblijf daar in het gebied bij de ingang van het Berkenbos en zag daar de betonnen blokken liggen van de fundatie van de toren die daar stond. (Noot redactie: heden ten dage zijn die brokstukken nog steeds te zien, de toren stond daar waar vroeger het Domburgse voetbalveld was, nu is er een boomgaard van De Hollander en camping Hermitage.) Die toren bleek een uitkijktoren te zijn.

Dit even terzijde. Nou, daar zaten we dan weer op Duinbeek en we wisten op dat moment nog steeds niet waar onze zuster Lena was. Later – ik geloof dat het de tweede of derde dag was – kreeg men te horen dat ze in Aagtekerke zat. Ze had lange tijd in Domburg bij de banketbakker Roosendaal in de kelder gezeten en daar vandaan zijn ze met een bootje naar Aagtekerke gevlucht.

En ja, vervolgens zaten wij eigenlijk tussen twee vuren, want voor Oostkapelle hadden ze in de duinen ook nog een kanon staan. Dat kon via een rail uit een bunker naar buiten gehaald worden en via dezelfde rail weer naar een andere bunker gereden worden.

Ik weet niet precies wat allemaal waar was, maar van die kant hoorden we ’s nachts schieten en dan schoten ze terug vanuit de richting Domburg, Westkapelle over onze hoofden heen. Die kwamen ook weleens in de buurt van ons terecht, een keer hoorden we één of twee keer de scherven op het dak kletteren. Dan lagen we in een schuur tussen balen stro met mijn ouders hand in hand, dat we min of meer afscheid namen, want die granaten vielen heel dichtbij.

Er was heel weinig eten en ik weet nog goed dat we in een vruchtenboomgaard nog half rotte appels en peren konden vinden. Dan hadden we ook droge koeken (kaakjes) gestolen uit een toren.

Nu moet ik even vertellen dat daar buiten een gebouw was met een torentje erop. Daar stalen wij de droge koeken. In de bovenste kamer lagen twee Duitsers ingekwartierd. Die gingen vroeg in de morgen weg en kwamen ’s avonds laat terug. Met een paar jongens vonden we overdag in die kamer een grote zak met droge koeken. Dus gingen we iedere dag kaakjes halen; niet teveel, want dan zouden ze het merken. Daar waren we bang voor. En de andere Duitse soldaten zaten zo’n 20 meter daarbuiten. Buiten het gebouw in de richting van het bos hadden ze een mitrailleurnest, maar daar hadden we verder geen last van. In het torentje bivakkeerden we veel en konden we toch ver kijken, alhoewel we niet over de duinen konden kijken door het bos, dus we zagen niet zo gek
veel.

Maar een paar keer zijn er overdag vliegtuigen van de geallieerden overgekomen om dat kanon dat in de duinen stond buiten gevecht te stellen. Dat waren een soort jachtbommenwerpers. Ze hadden onder de vleugels een soort raketten, maar dat waren geen raketten maar bommen met een staart eraan. We konden dat goed zien vanuit de toren en we keken vanuit net onder het raam, omdat we bang waren dat de piloten dachten dat het een uitkijkpost van de Duitsers was. De vliegtuigen kwamen laag aangevlogen. We konden de gezichten van de piloten in de cockpit goed zien en ja, we waren jongens dus was het wel avontuurlijk.

Wat we verder meemaakten. Elke dag gingen we wandelen met mijn vader richting het bos. Het was wel niet zo verstandig, maar een keer liepen we tussen het buiten Duinbeek en het Berkenbos in een laan en ik hoorde steeds geritsel in de bladeren links van me en dat gebeurde al even. Ik dacht: er kan niks vallen, er was geen eikenboom waarvan eikels konden vallen. Ik realiseerde mij dat het iets anders was. Ik zeg tegen mijn vader: ‘Vlak achter deze bomen vallen kogels neer in die bladeren’.

Toen zijn we vlug teruggegaan. Het klopte wel. Diezelfde tijd waren ze dus aan het schieten, dus ik veronderstel dat het ergens voor Duinvliet of voor Westhove in de duinen was. Om die reden was het dat we vier tot vijf dagen moesten blijven wachten totdat we werden bevrijd, voordat ze Domburg innamen. Een klein aantal commando’s – zo’n 60 tot 70 man –, die moesten wachten op versterking. De hoofdmacht ging naar Vlissingen toe en Domburg moest wachten. Dan gingen ze toch iedere middag – dat hoorden we later – op patrouille. Iedere dag de duinen in en dan begonnen ze om half drie tot vier uur/half vijf te schieten. Je kon de klok erop gelijk zetten. Dan gingen ze op patrouille een beetje schieten en dan gingen ze weer terug.

Wat ik verder nog wil noemen. Van Duinbeek ging ik met mijn vader wandelen in het bos. We lopen daar in het bos vlakbij de ingang van Berkenbos, die daar ook zo’n grote villa heeft. Daar komt een Duitse soldaat naar ons toe die vroeg wie wij waren. Hij had al snel door dat we niet veel van de Duitsers moesten hebben.

Toen zei hij: als je een geallieerde patrouille tegenkomt, vraag dan of ze morgenavond om zeven uur op deze plek zijn, dan kan ik vertellen waar ze SS-uniformen te pakken kunnen krijgen.

Oké, we zeiden: ‘Dat zullen we doen’. De volgende avond zijn we om zeven uur daarheen gegaan, maar er was niemand die het plan had kunnen uitvoeren. We hadden natuurlijk geen patrouille gezien en als we die hadden gezien, hadden we misschien in Domburg  gezeten.

En ja, waarop we ’s middags ook weer eens in het bos liepen – het was in de richting van Domburg via een hele lange laan, daar had ik recentelijk nog gewandeld, die boslaan is er nog – en we zien in de verte een groepje soldaten. Mijn vader gaat ineens staan zwaaien. Ik zeg: ‘Dat kunnen Duitsers zijn!’ ‘Nee’, zegt hij, ‘dat geloof ik niet’. En inderdaad, het was een patrouille van een man of zeven en het waren Vlamingen. Die konden we goed verstaan en het eerste wat mijn vader vroeg: ‘Kunnen we vanmiddag nog naar Domburg toe?’

Ze zeiden: ‘Dat kan als je maar vlug bent en voor donker het bos uit bent.’ Dat gingen we dus doen, maar intussen vroegen ze aan ons of er nog Duitsers in de buurt waren. Toen zei mijn vader: ‘Er is nog een mitrailleurnest. Ik zal jullie er naar toe brengen.’

Mijn vader bracht ze naar een punt net om de bocht, vlak achter een heg. En daarachter was dat mitrailleurnest, dus dat was het probleem. Het was een van de belangrijkste momenten dat ik twee Vlamingen langs die heg zie gaan en in Duits hoor roepen dat ze zich beter over kunnen geven, ‘jullie zijn omsingeld’, et cetera. En die verdwijnen dus om de bocht. Er was nog iemand uit Westkapelle, een zekere Kees, zijn achternaam weet ik niet meer, die ging met die commando’s mee.

Mijn vader stond met mij om de hoek achter het huis, met ons hoofd er buiten voor het geval die Duitsers begonnen te schieten. Maar die waren dolblij, want die kwamen even later met de handen omhoog boven hun hoofd tevoorschijn. Twee dikke soldaten, vrij oud en waarschijnlijk ook blij dat het afgelopen was.

Die Vlamingen liepen achter hen, ze porden hen in hun rug en zeiden: tempo, tempo. En die Duitsers op een drafje en op dat moment zei mijn vader – mijn bloed dat stroomt nu naar de andere richting door mijn lichaam, dat was het moment dat twee Duitse soldaten zich overgaven. We zijn intussen vlug even moeder gaan halen. Elie was al twee of drie dagen eerder vertrokken, ik geloof niet dat hij die vier tot vijf dagen daar uitgezeten heeft. We zijn daarna door het bos teruggegaan naar Domburg. We zagen daar niks, er gebeurde niets en we gingen naar ons huis kijken hoe het eruit zag.

Nou, we zagen grote gaten in de muur door grote scherven die van achteren naar binnen waren gekomen tot aan de voorkamer. Er was een grote ravage aangericht. We hadden een slaapkamer op de tweede of derde verdieping die gebarricadeerd was. Ik geloof niet dat daar een granaat was ontploft tegen ons huis, maar door de zware granaatscherven waren waarschijnlijk wat balken en muren beschadigd.

Een ander ding wat me verbaasde, was dit. Achter door de serre door de achterkamer – dat was een grote eetkamer, daar had je twee grote deuren, het was een groot herenhuis dus – daar was een scherf langs achteren binnengekomen door die houten deur. Achter die houten deur stond een grote servieskast met daarin stapels borden. Die granaatscherf had een gat gemaakt van 18 cm en was de servieskast ingevlogen. Ik zag geen scherven, alleen maar stof. Ik vond dat gek. Ook op de andere planken zag je alleen maar kruimels en stof. Dat zijn van die typische dingen die ik nog kan herinneren.

Maar als ik daar was hoorde ik van de zuster van mijn moeder, Jane de vrouw van Kees Geldof, een broer van Leunis Geldof, dat die gestorven was door een granaat op het huis. Hij zat in de kelder en was dodelijk gewond. Van de rest van de familie Maas was niemand getroffen. In totaal zijn er 32 tot 36 doden gevallen in Domburg en daarbij was het een geweldige ravage in de Ooststraat, de Wijngaardstraat en nog meer plekken in Domburg. Alles verbrand.

Als jongen heb ik er spijt van dat ik er bij de bevrijding van Domburg niet bij was, dat had ik graag meegemaakt.

In ieder geval waren we weer op Domburg en wat we ons al niet afvroegen: die geallieerden bevrijden ons, maar dat dat gepaard moest gaan met granaten op ons dorp…

Zo ga je je later afvragen: dat er geen Duitse soldaat meer aanwezig was en ze schoten op de kerktoren als coördinatiepunt en zodoende kwamen de granaten in het dorp terecht terwijl ze op de batterie hadden moeten schieten. Die kanonnen hadden waarschijnlijk op Westkapelle gericht geweest, waarschijnlijk zijn daardoor de landingsboten naar de kelder geschoten.”

 

Foto: The Warspite (particuliere collectie)