Aan boord van de slavenschepen

Zeeuwen hadden een actief aandeel in de slavenhandel in de zeventiende en achttiende eeuw. Handelscompagnieën en particuliere kooplieden rustten schepen uit om aan de Afrikaanse westkust tot slaaf gemaakte mensen te kopen en ze van daaruit met honderden tegelijk naar Amerika te vervoeren. Daar werden de slaafgemaakten aan plantagehouders verkocht.

Aantallen slaafgemaakten op een schip

De meeste Nederlandse slavenschepen gingen richting West-Indië (Zuid-Amerika). Er werden ook slaafgemaakten naar Noord-Amerika gebracht. Afhankelijk van de afmetingen van het schip konden er honderd tot vijfhonderd slaafgemaakten op. Vaak namen schepen nog veel meer slaafgemaakten mee. Op een Amsterdams WIC-schip zaten zelfs eens 952 slaafgemaakten. Dat is het grootste aantal dat een Nederlands schip ooit vervoerde. Van deze slaafgemaakten werden er uiteindelijk 853 verkocht. Het kleinste aantal was 67 op een schip van de MCC. Van hen overleden er 22 tijdens de reis.

Doorsnede van het Engelse slavenschip Brooks, 18de eeuw. (foto Spiegel Historiael 39/5, collectie Bristol Museum & Art Gallery)

Doorsnede van het Engelse slavenschip Brooks, achttiende eeuw (foto Spiegel Historiael 39/5, collectie Bristol Museum & Art Gallery).

Slavendek

Al tijdens de reis naar Afrika maakte de bemanning de schepen geschikt voor het vervoer van slaafgemaakten. Op schepen van de MCC begon men pas met het vertimmeren van het schip nadat de eerste contacten met de Afrikanen waren gelegd. Bemanningsleden bouwden het dek net boven het ruim, het ‘verdek’, met behulp van schotten en bedden om. In het midden van dit slavendek kwam een schot te staan, zodat mannen en vrouwen gescheiden vervoerd konden worden. Verder bouwde de bemanning onder leiding van de scheepstimmerman stellingen van twee verdiepingen waarop de slaafgemaakten moesten slapen. Ook werden er soms enkele ‘huisjes’ (latrines) neergezet.

Behandeling van slaafgemaakten

Sinds het eind van de zeventiende eeuw ontvingen de kapiteins van de slavenschepen van de WIC en MCC bij hun vertrek uit de Nederlanden richtlijnen voor de behandeling van hun levende lading. Het was belangrijk dat zoveel mogelijk slaafgemaakten in leven bleven. Ze werden immers als handelswaar beschouwd. Hoe meer slaafgemaakten de overtocht overleefden, des te beter de opbrengst zou zijn.

In de richtlijnen stonden bepalingen over het voedsel dat verstrekt moest worden, de medische verzorging van de slaafgemaakten (aan boord gingen zelfs speciale medicijnen voor hen mee) en de hygiëne op het slavendek. Ook stond in deze richtlijnen dat de bemanning de slaafgemaakten niet mocht verleiden of mishandelen, dat het slavendek regelmatig moest worden schoongemaakt en dat de slaafgemaakten regelmatig in de buitenlucht lichaamsbeweging moesten krijgen. Daartoe waren trommels aan boord om de slaafgemaakten te laten dansen.

David Henri Gallandat

In 1769 verscheen in Middelburg het boekje Noodige onderrichtingen voor de Slaafhandelaren. De Vlissingse chirurgijn David Henri Gallandat (1732-1782) gaf hierin richtlijnen voor de behandeling van slaafgemaakten aan boord van de slavenschepen. Hoewel hij begaan was met het lot van de slaafgemaakten, pleitte hij niet voor afschaffing van de slavenhandel. Integendeel zelfs. Na een bezoek aan West-Afrika schreef hij dat deze handel alleen geoorloofd was omdat er zoveel voordeel mee te behalen was.

“Getuige zy hier van de Slavenhandel, dien men alleen al door het voordeel, ‘t welke dezelve aan de kooplieden toebrengt, van onwettigheid kan vryspreken.”

Gallandat pleitte wel voor een betere behandeling van de slaafgemaakten aan boord: “Door buskruit in den brand te steken: door rooking van wierook, jeneverbessen, enz. en door de besproeying met azijn of limoenzap. [..] opdat zij [de slaven] daarna hunne slaapplaatsen weder kunnen betrekken, om er de verkwikking van een frisse lucht en aangenaamen reuk te genieten.”

Hel

Ondanks de richtlijnen was de reis naar Amerika voor de slaafgemaakten een hel. Op het slavendek hadden ze nauwelijks ruimte om zich te bewegen. De lucht was er bedompt. De slaafgemaakten zaten vastgeketend met kettingen en kregen eenzijdig eten en drinken. Ze werden af en toe in kleine groepjes gelucht. Vaak braken er ziekten uit, zoals scheurbuik, dysenterie, tuberculose, pokken of tering. Veel slaven overleefden de reis dan ook niet. Gemiddeld stierf tijdens een reis tien tot twaalf procent van hen. Ze overleden aan ziektes en ontberingen. Anderen sprongen uit wanhoop overboord.

Literatuur

P.C. Emmer, De Nederlandse slavenhandel 1500-1850, Amsterdam/Antwerpen 2000.
R. Paesie, Lorrendrayen op Afrika: De illegale goederen- en slavenhandel op West-Afrika tijdens het achttiende-eeuwse handelsmonopolie van de West-Indische Compagnie, 1700-1734, Amsterdam 2008.
Johannes Menne Postma, The Dutch in the Atlantic slave trade 1600-1815, Cambridge 1992.
C. Reinders Folmer-van Prooijen, Van goederenhandel naar slavenhandel; de Middelburgse Commercie Compagnie 1720-1755, Middelburg 2000.

Archieven MCC
Het archief van de MCC, dat berust in het Zeeuws Archief te Middelburg, is volledig gedigitaliseerd en kan online worden geraadpleegd. In mei 2011 is het archief opgenomen in ‘het Geheugen van de Wereld-register’. Dit is de werelderfgoedlijst Memory of the World van UNESCO, de VN-organisatie voor cultuur.

252 jaar geleden maakte het schip de Eenigheid een reis via West-Afrika naar het Caraïbisch gebied. Doel: slavenhandel. De hoofdrolspelers van toen doen dagelijks verslag van de gebeurtenissen aan boord op www.eenigheid.slavenhandelmcc.nl.

Op Google Arts & Culture is de expositie ‘Handelaar in slaven’ te zien over de trans-Atlantische slavenhandel.