Spelregels van slabberjan

Het slabberjanspel draait om het ruilen van speelstukken. Deze stukken hebben verschillende waarden, hogere en lagere. Door het ruilen probeert men de eigen positie in het spel te verbeteren. De spelregels geven aan in welke volgorde wordt gespeeld. Ook bepalen deze regels wat spelers moeten zeggen of doen tijdens het spel. Slabberjan kan in principe met 2 tot 42 spelers worden gespeeld.

Eerste ronde

Slabberjan begint met de inzet van vier centen door iedere speler. Uit de zak met alle 42 speelstukken krijgt elke speler, blind getrokken, een stuk. Diegene die het stuk met de hoogste waarde heeft mag de zak houden. Deze speler moet het eerst delen, te beginnen bij de speler aan de linkerzijde. Spelers met een stuk van lage waarde proberen nu hun positie te verbeteren door dit stuk te ruilen met de linker buurman. Degenen die een stuk van voldoende hoge waarde hebben zeggen ‘ik pas’, ‘basta’ of ‘ik bluuf’ en ruilen dus niet. De hoogste speelstukken Matadoren – Herberg, Poesje, Vogel en Kap-af (ook wel Ruiter genoemd) – mogen niet geruild worden. En dat heeft gevolgen (zie hieronder).

Betalen

Een ronde is voorbij wanneer het spel terug is bij diegene die de stukken heeft gedeeld. Deze speler mag dan eventueel een nieuw stuk uit de zak nemen en zijn (lage) stuk opzij leggen. Om te voorkomen dat dit ‘slechte’ stuk opnieuw getrokken wordt blijft dit op tafel liggen. Vervolgens worden alle stukken op tafel opengelegd: het zogenaamde blieke(n). Wie het laagste stuk heeft, betaalt een cent aan de pot.

Smoel, op een speelstuk van een zelfgemaakt spel.

Smoel, op een speelstuk van een zelfgemaakt spel.

Volgende rondes

De zak met speelstukken gaat vervolgens met de klok mee, elke ronde, naar een volgende speler. Opnieuw worden stukken geruild. Aan het eind van elke ronde betaalt een speler die het laagste stuk heeft een cent aan de pot. Dit gaat net zo lang door tot alle spelers (op een na) hun inzet kwijt zijn. Wie overblijft, is winnaar en krijgt de pot.

Maar er is meer Matadoren!

Speelstukken met de hoogste waarde, Matadoren, mogen dus niet geruild worden. De houders van deze Matadoren beïnvloeden het spel behoorlijk.

Wanneer de bezitter van Kap-af (of Ruiter) om een ruil wordt gevraagd slaat deze met de vuist op tafel en zegt: ‘kap af’. De aanvrager moet dan direct een cent in de pot deponeren. De eigenaar van Kap-af kan echter ook niet verder want dit (hoogste) stuk wil je niet ruilen! Daarmee is dus tevens een speelronde beëindigd.

Een bezitter van het stuk Vogel kan door het roepen van ‘sta voor de(n) vogel’ voorkomen dat de buurman aan hem of een volgende speler vraagt een ruil te doen.

De houder van het Poesje maakt alle reeds gedane ruilen van de ronde ongedaan met de tekst ‘poesje krabt alles terug’. Ook mag de bezitter van de Poes ‘miauw’ uitroepen. Vervolgens worden alle tot dan toe gedane ruilen ongedaan gemaakt, totdat ieder zijn eigen stuk weer terug heeft.

De houder van een Herberg antwoordt bij een ruilaanbod met ‘herberg voorbij’ of ‘drink een slokje/borrel en ga voorbij’. De aanbieder mag nu zijn stuk ruilen met de linkerbuurman van de bezitter van de Herberg, die dus overgeslagen wordt.

Blieken

Is bij het blieken het laagste stuk (Jan Rit) aanwezig, dan moet er betaald worden aan de pot. Niet alleen door de houder hiervan, maar ook diegene met het daarop volgende laagste stuk: Jan Rit neemt er altijd een mee. Een enkele keer komt het voor dat tijdens het ruilen het stuk Jan Rit over en weer wordt gewisseld. In dat geval wordt er gezegd: Rit over Rit, spel te niete. De gehele ronde wordt ongeldig verklaard en de houder van de zak deelt opnieuw.

Jan Rit, slecht ter been, neemt er altijd een mee…

Jan Rit, slecht ter been, neemt er altijd een mee…

Wie bij het blieken het laagste stuk heeft, betaalt dus een cent in de pot. De speler die het eerst zijn geld kwijt is, mag nog op de pof meedoen (zwêêten). Dit net zo lang totdat hij weer moet betalen. Er wordt dan ook wel gesproken van iemand die op sloffen meedoet, of ‘ie zit op de kip’.