Koppen en kopsters
door Henk HendrikseIn 1986 zijn in een beerput in het Geeregebied (Middelburg) ongeveer veertig ‛kopglazen’ uit de eerste helft van de zeventiende eeuw gevonden. Voor zover bekend is dit de grootste hoeveelheid van zulk medische glaswerk dat in Nederland in één vondst is aangetroffen. Van de glazen was een aantal vrijwel intact, de meeste hadden een klein defect aan de wand.
Klisteersters en zuigsters
Naast de leden van het chirurgijnsgilde waren vele anderen al of niet illegaal actief in de geneeskunst gedurende de zeventiende eeuw. Bepaalde vrouwen, ‛klisteersters’, hadden zich gespecialiseerd in het geven van klysma’s. Er werden heel wat moppen over hun bezigheden verteld. Daarnaast had je ‛zuigsters’, vrouwen die bij kraamvrouwen de eerste moedermelk afzogen en soms door syfilitische zweren in hun mond deze ziekte verspreidden.
Aderlaten
Een andere groep in de marge waren de kopsters. Zij hielden zich bezig met het aderlaten, een zeer algemeen toegepaste therapie. Men kende drie methoden: het openen van de aderen, het zetten van bloedzuigers en het ‘koppen’. Bij deze laatste methode, die tot in de negentiende eeuw is toegepast, werden sneetjes in de huid gemaakt waarop vervolgens een ‘kop’, een kleine glazen bol, werd geplaatst. Deze was van tevoren verwarmd boven een brandende kaars, waarna de kop op het lichaam werd geplaatst.
Evenwicht lichaamsvloeistoffen
Door het afkoelen van de lucht werd de kop vastgezogen op de huid. Het bloed uit de sneetjes werd hierdoor in het kopglas gezogen. Deze manier van behandelen paste binnen het denkbeeld dat een ziekte kon worden genezen door het evenwicht tussen de lichaamsvloeistoffen te beïnvloeden of te herstellen. In dit geval dus door een overtollige hoeveelheid bloed af te tappen. De meeste mensen bezochten een kopster omdat zij ziek waren. Maar sommige vrouwen, aldus de verontwaardigde predikant Jacobus Hondius omstreeks 1620, lieten zich koppen om er zo bleek mogelijk uit te zien en zo hun schoonheid te verhogen.