Hoeken en Kabeljauwen in Zeeland

door Jan Kuipers

Gedurende zo’n anderhalve eeuw woedden in Holland en Zeeland de Hoekse en Kabeljauwse Twisten. Ze hadden hun oorsprong in het conflict tussen Margaretha van Beieren en haar zoon Willem V en eindigden met de rebellenoorlog van ‘roofridder’ Jonker Frans van Brederode.

Belangenstrijd

De Hollandse en Zeeuwse geschiedenis van oorlog en conflict kent vrijwel geen fenomeen dat zo complex, verwarrend en langdurig is als de Hoekse en Kabeljauwse twisten. Ze hebben te maken met de ontwikkeling van de laatmiddeleeuwse standenstaat, met sterk toenemende invloed van de stedelijke burgerij, en pogingen van de graven van Holland en Zeeland om een meer gecentraliseerd en geformaliseerd gezag te vestigen. Net als de partijschappen elders (Schieringers en Vetkopers in Friesland, Heeckerens en Bronckhorsten in Gelre, Lichtenbergers en Fresingen in Utrecht en Klauwaards en Leliaards in Vlaanderen) ging het niet om ideologische verschillen zoals men vroeger wel meende, maar vooral om wisselende tegenstellingen tussen leden van de grafelijke familie, facties, geslachten, steden en standen. Geen ideologisch conflict dus, maar taaie belangenstrijd.

Jaargeld

De Hoekse en Kabeljauwse Twisten begonnen na de dood van de kinderloze graaf Willem IV in 1345. Holland en Zeeland waren sinds 1299 in een personele unie verbonden met Henegouwen. De Duitse keizer Lodewijk IV beleende zijn vrouw Margaretha als oudste zuster van Willem IV met Holland en Henegouwen. Margaretha’s zoon Willem V (1330-1389) ‘van Beieren’ werd aangesteld in een soort regentschap. Uit rivaliteit tussen moeder en zoon kwamen de Twisten voort. In 1349 stond Margaretha tegen een hoog jaargeld de grafelijke waardigheid in Holland en Zeeland af aan Willem; na haar dood in 1356 kreeg hij ook Henegouwen.

Het in 1349 bedongen jaargeld werd echter afgewezen door edelen buiten de grafelijke raad en door de steden. Men plande in 1350 zelfs een soort staatsgreep onder leiding van Wolfert III van Borssele, die Willem moest dwingen alle banden met zijn moeder te verbreken.

Margaretha van Henegouwen bestreed haar zoon Willem V (afbeelding uit 1578).

Margaretha van Henegouwen bestreed haar zoon Willem V (afbeelding uit 1578).

Beierse schubben

Uit ditzelfde jaar 1350 dateren de namen Kabeljauwen (de partij van Willem) en Hoeken (Margaretha’s partij). De Kabeljauwen heetten naar verluidt zo, omdat het wapen van het geslacht Van Beieren aan de schubben van een vis doet denken. Hun tegenstanders tooiden zich met de naam Hoeken omdat je kabeljauwen vangt met een ‘hoek’ of haak.

De Maas kleurde rood

De coup ging niet door, maar in 1351 begon Willem vanuit het Kabeljauwse Delft openlijk de strijd tegen zijn moeder. Hij overwon de Hoeken in de Slag bij Zwartewaal en kreeg hierna heel Holland en Zeeland in handen. De (maritieme) Slag bij Zwartewaal was voorafgegaan door de Slag bij Veere. Deze was gewonnen door de Hoeken, die hulp hadden gekregen van Edward III van Engeland. De Kabeljauwse revanche bij Zwartewaal werd niet licht verkregen; volgens de overlevering kleurde de Maas na de slag nog drie dagen rood. Margaretha sloot in 1354 vrede met haar zoon. Nadat Willem V krankzinnig was geworden nam Albrecht van Beieren in 1358 de macht over. Ook Albrecht omringde zich met Kabeljauwen. Zelfs de moord op zijn minnares Aleid van Poelgeest (1392) is in het kader van de Twisten te plaatsen; de moordenaars kwamen uit Hoekse kring.

Zeeslag met koggeachtige schepen, circa 1275-1300 (British Library, Royal 10 E IV, f. 19).

Zeeslag met koggeachtige schepen, circa 1275-1300 (British Library, Royal 10 E IV, f. 19).

Doorsmeulende tegenstellingen

De Hoekse en Kabeljauwse Twisten leken te eindigen met de ‘zoen’ van Jacoba van Beieren, dochter van graaf Willem VI, met haar neef Filips de Goede. Net als haar vader behoorde Jacoba tot de Hoekse partij, terwijl de Kabeljauwen de Bourgondiër Filips de Goede steunden. Jacoba erkende Filips in 1428 als ‘ruwaard ende oir’ (regent en erfgenaam) en deed afstand van haar rechten over Holland, Zeeland en Henegouwen. Maar de tegenstellingen tussen Hoekse en Kabeljauwse facties bleven doorsmeulen. Ze ontbrandden opnieuw in de Eerste en de Tweede Utrechtse Burgeroorlog (1470-1474, 1481-1483), rond bisschop David van Bourgondië, bastaard van Filips de Goede. Deze periode is bij generaties Nederlandse schoolkinderen in het geheugen blijven hangen dankzij Jan van Schaffelaar, die in 1482 van de door Hoeken belegerde Barneveldse kerktoren sprong.

Filips de Goede ontvangt het Remissorium Philippi, een overzicht van de talloze privileges in Holland en Zeeland (afbeelding circa 1450).

Filips de Goede ontvangt het Remissorium Philippi, een overzicht van de talloze privileges in Holland en Zeeland (afbeelding circa 1450).

Jonker Fransenoorlog

De Hoekse en Kabeljauwse Twisten escaleerden voor het laatst toen Maximiliaan I van Oostenrijk na de dood van zijn echtgenote Maria van Bourgondië de macht in de Nederlanden had gekregen, als regent voor zijn zoontje Filips de Schone. De Hoeken deden een beroep op de in Vianen geboren Frans van Brederode, ‘Roofridder Frans’ of ‘Jonker Frans’. Frans trok in 1488 mee naar het Hoekse nest Sluis, waar hij tot leider werd verkozen. Vervolgens wist hij Rotterdam in te nemen en poogde van daaruit tevergeefs andere steden te veroveren, met steun van Gelre. Hij kreeg Geertruidenberg in handen en plunderde regelmatig de omgeving van Rotterdam uit, tot hij zijn steun in deze stad verloor.

Jonker Frans van Brederode (wikidelft.nl).

Jonker Frans van Brederode (wikidelft.nl).

Jonker Fransengat of Sloe

Vervolgens opereerde Frans als kaper in de Zeeuwse delta. Tijdens de Slag bij Brouwershaven (1490) raakte hij zwaargewond, werd gevangengenomen en afgevoerd naar Dordrecht. Vóór hij zou worden opgehangen overleed hij aan zijn verwondingen, nog geen vijfentwintig jaar oud. Naar deze laatste hoofdrolspeler uit de Hoekse en Kabeljauwse Twisten werd het Jonker Frans(en)gat genoemd: het latere Sloe tussen Walcheren en Zuid-Beveland. In 1488 had Frans dit water voor het eerst met zijn 48 heudes (platboomde vrachtscheepjes) vanuit Sluis bevaren, uit angst voor beschieting uit Arnemuiden. Dit staaltje van maritiem vakmanschap – of waaghalzerij – toonde de bevaarbaarheid van het gat aan, tot groot nut en dankbaarheid van het nageslacht.

Literatuur

M. van Gent, Perteijelike saken; Hoeken en Kabeljauwen in het Bourgondisch-Oostenrijkse tijdperk, Den Haag 1994.
H.P.H. Jansen, Hoekse en Kabeljauwse twisten, Bussum 1966.
Jan J.B. Kuipers, Nederland in de middeleeuwen; de canon van ons middeleeuws verleden, Zutphen 2011, 159-162: ‘Hoekse en Kabeljauwse Twisten, 1350-1500’.