Zeeuwse dialectspotzinnetjes

Verhalen Erfgoed Zeeland

Wie kent niet het Zeeuwse zinnetje Kiek, kiek, een kacheltje op de diek? Het is een spotzinnetje (sjibbolet) dat gebruikt wordt om het dialect van de Zeeuwen ‘vriendelijk’ te bespotten. Aan die zinnetjes is iemands taal of dialect gemakkelijk te herkennen. Welke worden er in Zeeland gebruikt en waarom?

Wat wordt bespot?

De meeste dialectspotzinnetjes focussen op afwijkende uitspraak, een aantal andere hekelt afwijkende woordenschat, meestal in combinatie met uitspraak. Minder frequent zijn spotzinnetjes waarin woordvorming en grammatica aan bod komen. Dat uitspraak het meest op de korrel genomen wordt, is normaal: het is immers het meest opvallende kenmerk van een taal, men hoort onmiddellijk welke klanken afwijken van het eigen dialect. En dat kleine verschil is net genoeg om de buurman er even op te wijzen dat hij net een beetje anders praat.

Kleine klankverschillen op Goeree-Overflakkee

Soms is dat verschil heel subtiel en neemt een buitenstaander het niet eens waar. Als men in Ouddorp Ik hè piene (pijn) in m’n hood (hoofd) en last van m’n beenen zegt, weet iedereen dit in Goedereede te plaatsen, want in Ouddorp zegt men hôôd en bêênen, met een gediftongeerde uitspraak. Die van Overflakkee bespotten die van Goeree met Gôô je weig, of ik slôô (sla) je weig en die van Goeree spotten dan weer terug: Gae je weg, of bluuf je stae (staan)? Flakkeeënaars zeggen ook haon, maon en kousebaon (handen, manden en kousebanden) om de uitspraak van de Goereeërs belachelijk te maken. Die van Goeree steken dan weer de draak met de nasale klanken in hangden, tangden en kousebangden van Dirksland en Herkingen. Ook de alleen in Ouddorp en Goedereede gebruikte woorden uus (ons) en puus (poes) krijgen een plaats: uuze puus heit zeve puuzen epuust. D’r is gêên êêne puus die zovel puuzen kan puuze as uuze puus (onze poes heeft zeven jongen gekregen. Er is geen enkele poes die zoveel jongen kan krijgen als onze poes).

Dae ei de Noowbele poowrte (ZB, Beeldbank Zeeland).

Dae ei de Noowbele poowrte (ZB, Beeldbank Zeeland).

Andere klankverschillen in Zeeland

Zierikzeeënaars worden bespot met dae ei de Noowbele poowrte (daar heb je de Nobele Poort) en ei de boowde al heleize? (heb je de bode al gelezen?). Het gaat om de uitspraak van de -ee- en de -oo-, die naar een -ou– en -ei- zwemen en gerekt worden uitgesproken.

Zuid-Beveland en Walcheren spreken van ’t Land van de ’aoge baomen (het land van de hoge bomen) als ze de noordelijke eilanden aanduiden, daarmee wijzend op de afwijkende klank voor de –oo- in deze gebieden. Ook de glottisslag (de k wordt vervangen door een plofklank) is bron van spot: broo mi suu’er (suiker) is le’er (lekker) is een spotzin voor Scharendijke en ’n lè’e bà’ie (lekker bakje) thee mee suu’e (suiker) voor Kamperland.

In Colijnsplaat hoor je de glottislag in die weunt zee’er (zeker) achter de kaèreke, maar het spotzinnetje is vooral bedoeld om de gerekte uitspraak van zowel zeker als kerk te benadrukken. Ook in Breskens is gerekte uitspraak de basis voor het spotzinnetje ’n cè-nt voor de kèr-ke (een cent voor de kerk). In Westkapelle is de l-uitspraak opvallend, zoals blijkt uit het spotzinnetje: oll en boll en nog niet voll. Deze spotzin maakt bovendien nog eens gebruik van binnenrijmen, wat het klankaspect nog versterkt.

Het westelijke deel van Zuid-Beveland bespot die van het oosten met zêên, doen en lêêten, gruttepap eten (zeggen, doen en laten, gruttepap eten), omdat ze de slot-n uitspreken.

kacheltje op de diek en andere: woord en uitspraak

Vaak wordt uitspraak en woordenschat gecombineerd, zoals in het bekende Zeeuwse kiek, kiek, een kacheltje op den diek waarin de uitspraak van de ij opvalt, maar waarin ook het typische woord kacheltje, dat bij niet-Zeeuwen vooral aan een verwarmingstoestel doet denken, gebruikt wordt om het onverstaanbaar te maken voor buitenstaanders. Een ander Zeeuws voorbeeld is bie ons tuus gooie de guus (kinderen) mee kluten over ’t uus nae de puten (kikkers) in de dulve (sloot): hierin komt niet alleen de uitspraak van de ui aan bod, er worden ook afwijkende woorden zoals dulf, puut en guus gebruikt, om de onverstaanbaarheid te accentueren.

Grammatica

De Zeeuwse eilanden typeren Zeeuws-Vlaanderen met ’t land van ekik en egie, een grammaticaal spotzinnetje waarin de voornaamswoordverdubbeling op de korrel wordt genomen. Ook het gebruik van het werkwoord zijn – vooral de derde persoon meervoud – komt ook wel voor in spotzinnetjes: het noorden van Zeeland heeft in alle gevallen binne of bin (denk aan ons bin zuunog), terwijl in het zuiden de vorm zien, en in Oost-Zeeuws-Vlaanderen en in de grensstreek zijn gebruikelijk is. In het Land van Axel zeggen ze dan weer bin. Het gebruik van binne heeft op de noordelijke eilanden het taalrijmpje die binne binne, binne binne (wie binnen zijn, zijn binnen) opgeleverd.

Besluit

Het Zeeuwse taalgebied biedt een levendig scala aan woorden en zinnen die uiting geven aan het taalbewustzijn van de Zeeuwse dialectsprekers. Taalgebruikers kennen de kleine, maar opvallende, taalverschillen van hun buren en net die kleine verschillen geven aanleiding tot sjibboletvorming. Ze worden door herhaling en overdrijving uitvergroot. In een aantal gevallen overleven sjibbolets de kenmerken zelf: ze geven dan als het ware een ouder stadium van de taal weer. Dat kan omdat sjibbolets veelvuldig gebruik maken van overdrijving en herhaling, soms in rijmvorm. Dergelijke zinnetjes blijven daardoor lang in het geheugen van een taalgebruiker bewaard.

Literatuur

V. De Tier en P. Heerschap, Zeeuwse sjibbolets: kiek, kiek, een kacheltje op de diek, in: Nehalennia 141 (2003), 29-32.
Pau Heerschap, Kiek, kiek, een kacheltje op den diek; dialectbewustzijn in het Zeeuwse taalgebied, in: V. De Tier en R. Vandekerckhove (red.), Het dialectenboek 7. Aan taal herkend; het bewustzijn van taalverschil, Stichting Nederlandse Dialecten, Groesbeek 2003.

Kiek, kiek, een kacheltje op den diek (dialectkrant)