Middeleeuwse barbecue in Zierikzee

In de Korte Nobelstraat in Zierikzee werden in 2003 twee rijkversierde voorwerpen gevonden van roodgebakken klei. Het bleken fragmenten van twee verschillende spitsteunen of spitdragers te zijn.

De (kleine) spitsteun, gevonden in Zierikzee in 2003

De (kleine) spitsteun, gevonden in Zierikzee in 2003 (Erfgoed Zeeland, Beeldbank Archeologie).

Draaispit

Een spitsteun diende om het vlees aan het spit op de juiste afstand van het vuur te houden, zodat het niet verbrandde. Door gaten of holtes in de steun werd een draaispit gestoken waaraan het vlees werd gespietst. Door het spit rond te draaien werd het vlees gelijkmatig gaar. Vaak stond een vetvanger onder het gebraad om de sappen op te vangen.

Niet compleet

De kleine spitdrager is een trapeziumvormige baksteen. Het standvlak is 14 x 6,5 centimeter en de hoogte is 11,3 centimeter. Het voorwerp is niet compleet. Het vertoont op 8 en 9,5 centimeter hoogte vanaf het standvlak een gat of holte met een doorsnede van 2,5 centimeter. Al naar gelang het gewenste niveau kan het spit erdoor worden gestoken.

Zeldzaam

Spitsteunen zijn tamelijk zeldzaam. De twee uit Zierikzee zijn voor zover bekend de enige Zeeuwse uit een archeologische context. Elders zijn spitsteunen gevonden met meerdere gaten op verschillende hoogten. Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat men variatie aanbracht in het gaarproces (langzaam garen met het spit op een hogere stand, sneller garen met het spit op een lagere stand). Ook maakt het een gebruik van meer dan één spit tegelijk aannemelijk.

Versiering

Het meest opvallend aan de spitdrager is de versiering. Op het standvlak na zijn alle delen van het voorwerp versierd. Men spreekt in dit geval wel van horror vacui. Dit betekent afschuw voor het ledige. Voor het aanbrengen van de versiering zijn drie soorten gereedschap gebruikt: messen, een paar passers en stempels.

Verspreid over de zijkanten zien we een onregelmatig patroon van kleine en iets grotere mespuntindrukken en ingekraste lijnen. De voor- en achterzijde vertonen naast de mespuntindrukken een wielvormige figuur en een rechthoek. Deze zijn uitgesneden in de zogenaamde Kerbschnitt (kerfsnede). Duidelijk is te zien dat er eerst met een passer een cirkel in de klei is getrokken. Daarna is de figuur door middel van kerfsneden aangebracht. Ook de rechthoeken en rijen driehoekige kerfsnedepatronen zijn langs tevoren aangebrachte lijnen uitgestoken.

Arbeidsintensief

Het aanbrengen van de versiering in de nog natte, leerdroge klei moet arbeidsintensief zijn geweest. Van massaproductie lijkt dan ook geen sprake te zijn geweest. De spitsteun is niet geglazuurd, maar met een crèmekleurige engobe bedekt. Deze is nog aanwezig in de verdiepte delen. Er zijn geen brand- of roetsporen te zien. Stempelindrukken zijn niet aanwezig.

Bijgeloof

Er is een samenhang tussen de geometrische figuren op de spitdrager en het haardvuur: de figuren zijn magische (afweer)tekens. Ze verwijzen naar het als vaag bijgeloof overgebleven idee van de haard als woning van de vooroudergeesten. Deze figuren komen ook voor op vuurklokken, dovers en kandelaars van gebakken klei. Dit zijn ook allemaal haardattributen.

Opmerkelijk is dat er spitsteunen zijn gevonden met antropomorfe kopjes als versiering. Ook op het vuurscherm uit Sluis kijkt een menselijk gezicht de beschouwer aan. Spitdragers waren waarschijnlijk vooral in gebruik in rijkere huishoudens. Vers vlees werd immers door ‘gewone’ mensen niet vaak gegeten. Deze aten overwegend gezouten of gedroogd vlees dat eerst moest worden gekookt.

Verdwijnen

De vindplaatsen van spitsteunen zijn te relateren aan de baksteen- en tegelproductiecentra, vooral in verstedelijkte gebieden. Bakstenen spitsteunen werden vervaardigd van de dertiende tot de zestiende eeuw. De Zierikzeese spitsteunen dateren uit de vijftiende eeuw. Na de vijftiende eeuw zijn de bakstenen dragers verdrongen door ijzeren dragers, die overigens al veel langer bestonden. Niet lang daarna verdwenen eveneens de hierboven genoemde overige haardattributen van gebakken klei. In die tijd namen de bevolking en de welvaart (weer) toe. Meer mensen konden zich vers vlees permitteren en er kwam meer vraag naar spitdragers. Waarom verdwenen de bakstenen dragers? Zijn ze op zeker moment uit de mode geraakt? Was het voor de baksteenindustrie teveel werk om deze dragers te maken? Waren de ijzeren dragers van betere kwaliteit (of beter betaalbaar) dan voorheen (door ontwikkelingen in het productieproces van ijzer)? We weten het gewoon niet.

Literatuur

Maria Garthoff-Zwaan, Communicerende vaten: beeldtaal van slibversiering op laat-middeleeuws aardewerk in de Nederlanden, Rotterdam 1988.
H.A. Heidinga en E.H. Smink, Brick Spit-supports in the Netherlands (13th-16th century), in: J.G.N. Renaud (red.), Rotterdam Papers IV. A contribution to medieval archaeologie, Rotterdam 1982.
Bart Klück, Huis en Haard, in: H.L. de Groot, (red.), Het Vuur Beschouwd, Rotterdam 1990.

Deze tekst is een bewerkte versie van de publicatie van dit onderwerp in Zeeuws Erfgoed (maart 2011), nieuwsbrief van de Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland (SCEZ). De tekst is van Leida Goldschmitz-Wielinga, Archeologische Werkgemeenschap Nederland, afdeling Zeeland.