Geschiedenis van het krulbollen
door Bert van GelderKrulbollen, of bollen met de ‘dikke’ bol, is een werpspel, waarbij platte ronde schijven, die aan de ene kant wat meer afgerond zijn dan aan de andere, gerold worden naar een vast doel, de staak. Doordat de schijf eenzijdig afgedraaid is, beschrijft ze gedurende het rollen een boog in plaats van een rechte lijn. De bol, die het dichtst bij de staak komt, is de winnaar.
Het spel
Eigenlijk is krulbollen het best te omschrijven als een spel dat – doordat het door volwassenen in competitie gespeeld werd – een volkssport is geworden met regelgeving over het gewicht en de grootte van de bol, de lengte van de baan, de afstand waarvandaan gespeeld moet worden, de samenstelling van de teams en de puntentelling.
De sport wordt tegenwoordig grotendeels beoefend in Zeeuws-Vlaanderen en in Meetjesland in Oost-Vlaanderen (B), maar ook elders wordt hij plaatselijk nog wel incidenteel gespeeld. Door het karakter van het spel heeft beoefening ervan een hoge gezelligheidswaarde. Gevolg daarvan is dat krulbolclubs vaak een ietwat gesloten groepering vormen, waarin een nieuwkomer niet automatisch zijn plaats zal vinden. Een nieuwkomer moet namelijk niet alleen het spel leuk vinden, maar ook passen binnen de bestaande subcultuur.
Als werpspel vertoont krulbollen zekere overeenkomsten met spelen als jeu de boules, curling, bowling, koersbal, klootschieten, steenwerpen en kegelen, maar het wijkt ook steeds op enkele punten af van de bovengenoemde spelen. Daarnaast bestaan ook allerlei andere verwante bolspelen.
Oude werpspelen
De geschiedenis van werpspelen is niet goed te beschrijven. Duidelijk is dat de handeling om een voorwerp naar een verwijderd doel te gooien miljoenen jaren oud zal zijn. Denk aan een denkbeeldige situatie in de prehistorie waar strijd gevoerd wordt of tegenstanders weggejaagd worden door gericht met stenen of boomtakken te gooien. Het in ontspannen situaties oefenen van die vaardigheid lijkt ook elementair in de ontwikkeling van de mensheid. Degene die het best wist te mikken of het verst of het hardst wist te gooien, was immers in de strijd in het voordeel. Het verbaast dan ook niet dat een spel dat later boce zou gaan heten al 4500 jaar voor Christus in Egypte beoefend werd. Het gaat dan om een spel tussen verschillende spelers om gericht roerende zaken naar een verwijderd object te werpen. Welke roerende zaken het betrof en wat precies dat verwijderd doel vormde, is gedurende de afgelopen 6500 jaar onderhevig geweest aan variaties en veranderingen.
Uit het proefschrift van J.W.P. Drost blijkt dat in West-Europa werpspelen al minstens sinds de vroege middeleeuwen voorkwamen. En dat al rond 1300 in Zwitserland, Oostenrijk en Duitsland het bolspel beoefend werd. Of dat exact het spel is dat we tegenwoordig als bollen betitelen, is ongewis, maar uit een afbeelding in het Manessische Liederhandschrift, vervaardigd in Zürich in de periode 1304-1340, en uit de vermelding door Hugo von Trimberg in zijn werk Der Renner uit Bamberg, eveneens van rond 1300, zou men met enige zekerheid kunnen afleiden dat er in het toenmalige Duitse keizerrijk gegooid en/of gerold werd met bollen en/of houten schijven naar een doel, de staak. Dat lijkt toentertijd een trendy en populair spel van de adel geweest te zijn. In Oost-Vlaanderen werd in het jaar 1280 het woord bolle opgetekend en rond 1300 in Craywick in de huidige Franse westhoek het woord boltrade (= bolbaan).
Krulbollen in Middelburg
Dat al in de veertiende eeuw in Zeeland gekrulbold werd, dan wel dat er krulbollen werden vervaardigd of verhandeld, blijkt uit een opgraving in 1997 in het centrum van Middelburg, bij de voormalige commanderij van de Duitse Orde, het latere Van de Perrehuis. Daarbij werden op het perceel, waar het Zeeuws Archief nieuwbouw zou gaan plegen, acht krulbollen uit de veertiende eeuw blootgelegd. Zes kleine werden gevonden in een beerput bij het Hofplein en twee grotere elders op het opgravingsterrein. De vondst lijkt het verband tussen krulbollen en het Duitse rijk in de middeleeuwen te bevestigen. De acht bollen, die zich in het Zeeuws Archeologisch Depot bevinden, zouden dendrologisch onderzocht kunnen worden om over dit verband uitsluitsel te geven.
Stenen en schijven
In de oorspronkelijke Arthurroman De jeeste van Walewein en het schaakbord van Penninck en Vostaert uit de dertiende eeuw wordt steenwerpen als spel van volwassenen genoemd. En zowel Desiderius Erasmus, de woordenboekmaker Kiliaen, als de uitgever Plantijn noemen in hun werken uit de zestiende eeuw het spel kae schieten en kloten, het met stenen werpen of rollen naar een vast doel. Terwijl de adel met speciaal vervaardigde schijven of bollen speelde, deed het gewone volk dat blijkbaar met stenen.
De autoriteiten in de middeleeuwen en renaissance waren tegen het spel gekant en probeerden via verordeningen, geboden en verboden het gooien en werpen te voorkomen. Zo’n verbod is bijvoorbeeld uit een middeleeuwse keur uit Aardenburg bekend. Duidelijk is dat het gooien met stenen al gauw – per ongeluk of expres – leidde tot vernielingen in kerken en op kerkhoven en dat ramen van openbare gebouwen en van de huizen van welgestelden en notabelen opvallend vaak het slachtoffer werden.
In 1616 gebruikt Jan Vos in een van zijn gedichten het woord Bolbaanmeester en in 1711 verschijnt er een dialoog van ene Antonius van Torre met de titel Het worpen met steenen oft schyven naer den staeck. Le Francq van Berkhey beschrijft in zijn Natuurlijke Historie dat het spel met schijven gespeeld wordt. In de brieven van soldaten uit het leger van Napoleon is een klacht vanuit Wesel van 7 november 1806 opgetekend van ene soldaat Frisou ‘dat ik nergens geen bolletraen en vinde om te bollen’. Rond 1890 spreekt men van een rolbaan of bolplein voor het hedendaags begrip bolbaan. Zo bijvoorbeeld bij Virginie Loveling in haar roman Een Dure Eed.
In de loop der tijd zijn er in het spel veranderingen opgetreden of doelbewust aangebracht. Deze veranderingen hangen deels samen met het gebruikte spelmateriaal. Als er met zowel stenen als schijven naar een staak geworpen wordt, zoals we hierboven bij Antonius van Torre in 1711 zagen, dan zullen de stenen vaak gegooid en de schijven gerold zijn. Blijkbaar maakte dat voor het spelverloop niet uit. Daarnaast werd vroeger achter de staak een lijn getrokken, waar de stenen of schijven niet achter terecht mochten komen, onder de sanctie dat men dan ‘af’ was. Ook de puntentelling was in de tijd van Van Torre gecompliceerder dan tegenwoordig. Trends in de ontwikkeling van het spel in de afgelopen driehonderd jaar lijken dus die naar eenduidigheid van het spelmateriaal en vereenvoudiging van de spelregels geweest te zijn.
Clubs en wedstrijden
Vanaf de negentiende eeuw heeft het spel in Zeeuws-Vlaanderen een vlucht genomen. Zo zijn er uit Aardenburg, Sluis, Philippine en IJzendijke uit die eeuw gegevens over bolclubs bewaard gebleven en ook in Hoofdplaat, Oostburg en Biervliet werd er, op het werk in de schaftpauzes en tijdens de vrije zondag of maandag in verenigingsverband, gebold. Vanaf ongeveer 1866 werd ook een paar keer per jaar tegen andere clubs gebold, maar dat gebeurde op incidentele basis. Eerst in oktober 1964 werd de competitie tussen diverse clubs geformaliseerd door de oprichting van de Zeeuws-Vlaamse Boldercompetitie.
Op dit moment bestaan er bolclubs in Aardenburg, Breskens, IJzendijke, Oostburg, Philippine, Sas van Gent en Waterlandkerkje. In 2012 werd het krulbollen dankzij de inspanningen van de voorzitter van de IJzendijkse krulbolclub Molenzicht, Andy de Schipper, op de nationale inventaris immaterieel cultureel erfgoed geplaatst. En op 19 juli 2013 ondertekenden vier bolclubs een samenwerkingsovereenkomst, onder de naam Nederlandse Krulbol Federatie. Daarmee lijkt het traditionele krulbolspel in Nederland definitief uit te kunnen groeien tot een volwaardige sport.
Bronnen
M.A. Aalbregtse, Het folkloristisch bollen met de krulbol te Oostburg, Oostburg 1968, 2e druk.
Johanna W.P. Drost, Het Nederlands kinderspel vóór de zeventiende eeuw, proefschrift Rijksuniversiteit Leiden, eigen uitgave, Leiden 1914.
J. van Damme, Krulbollen schiet op erfgoedlijst, in: PZC, 1 juli 2012.
J.M. Fuchs, J. Simons, Shell journaal van oude sporten, Rotterdam 1975, 84-87.
Bert van Gelder, Een geschiedenis van het krulbollen, deel 1 & 2, in de programmaboekjes van het Mauritstoernooi van traditionele volkssporten, IJzendijke 2011 en 2012.
Bert van Gelder, Een geschiedenis van het krulbollen, deel 3, Bijlage bij Werelderfgoedaanvrage d.d. 2012-11-16, IJzendijke 2012.
Renaat van der Linden, Het bolspel in Vlaanderen, vroeger en nu, Zottegem 1966.
NN, Manessische Liederhandschrift, Zürich 1304-1340, bezit Universiteitsbibliotheek Heidelberg, afbeelding bladzijde 339r, ‘Der junge Meissner’.
Antonius Van Torre, Dialogi familiares, Antwerpen 1740, deel 3, dialoog 3 (geciteerd in Drost, Het Nederlands kinderspel, 52 e.v. ).
Paul Vanderghote, Bolspelen in West-Vlaanderen, in: Serie der Vlaamse volkssporten, dossier 1, Brussel 1979.
E. Vanfleteren, E.J. Taeldeman, Meetjesland krulbolt, serie Erfgoed Leeft deel 1, Eekloo z.j.
G.A. Vorsterman van Oyen, Rechtsbronnen van Aardenburg, in: Oud-Vaderlandse rechtsbronnen, Den Haag 1892, reeks 1, nummer XV, 192 (geciteerd in Drost, Het Nederlands kinderspel, 76).
Website van De Geïntegreerde Taalbank www.gtb.nl – VMNW, lemma ‘bolle’.