Eduard de Casembroot (1812-1883)
door Jan KuipersDe in Oud-Vossemeer op Tholen geboren Eduard August Otto de Casembroot (20 juni 1812-’s Gravenhage, 28 september 1883) had een opmerkelijke loopbaan. Deze jonkheer was achtereenvolgens militair, ‘gouverneur’ van de lastige kroonprins Willem van Oranje (roepnaam Wiwill) en meervoudig minister van Oorlog.
Kamerjonker en gouverneur
Eduard stamde uit de bestuurselite van het eiland Tholen: zijn vader Samuel Otto de Casembroot was burgemeester van Sint-Maartensdijk; een zwager was burgemeester van Sint-Maartensdijk en Scherpenisse. Als jongen werd Eduard al benoemd tot kamerjonker in bijzondere dienst van koningin Wilhelmina (echtgenote van koning Willem I). In 1849 volgde detachering bij het Militaire Huis van koning Willem III en een ondergouverneurschap van de prinsen Willem (Wiwill, 1840-1879), Maurits (1843-1850) en Alexander (1851-1884). Van 1850 tot september 1858 was hij gouverneur van de lastige Wiwill. Tot 1883 bleef De Casembroot adjudant in buitengewone dienst van de koning.
Laveren tussen koning en koningin
Over de moeilijke periode 1849-1858 is veel bekend uit het bewerkte dagboek Herinneringen uit mijn leven gedurende mijne betrekking als Gouverneur van ZKH den Prins van Oranje, dat De Casembroot naliet. De gouverneur moest voortdurend laveren tussen de koning en koningin Sophie, wier huwelijk rampzalig was en in 1852/53 omgezet werd in een scheiding van tafel en bed, hetgeen overigens nauwelijks verlichting bracht. De koningin bemoeide zich intens met haar zoon Wiwill (zeker nadat haar lieveling Maurits was gestorven), daarbij op allerlei manieren tegengewerkt door haar echtgenoot. De Casembroot, hoewel niet kritiekloos jegens de koning, was loyaler jegens hem. Koningin Sophie, een zeer erudiet en fijnzinnig, maar ook neurotisch persoon, zag hij als een intrigante en zelfs ‘de kanker van het Oranjehuis’. Sophie van haar kant twijfelde openlijk aan de intellectuele vermogens van de Thoolse burgemeesterszoon.
Banaal en vadsig
Min of meer om koningin Sophie dwars te zitten, werd Wiwill in 1851 op het Instituut Noorthey geplaatst, een pensionaat op protestants-christelijke grondslag bij Leidschendam, voor pupillen uit de hoogste kringen. De Casembroot, die deze instelling zelf had aanbevolen, juichte toe dat de prins werd onttrokken ‘aan den pestilentielen invloed van koning en koningin beide’. Wiwill, door zijn gouverneur omschreven als onder meer grillig, leugenachtig, halsstarrig, banaal en vadsig, bleef er tot in 1854. Veel later zou hij zich in Parijs vestigen en als ‘le Prince de Citron’ niet zonder aanleiding een geliefd doelwit worden van de Parijse boulevardpers. Hij overleed in 1879 aan een longontsteking.
Luitenant-generaal
Eduard de Casembroot werd na zijn gouverneurschap van de prins een belangrijk conservatief politicus. Hij was van 1859 tot 1862 minister van Oorlog in de ministeries Rochussen, van Hall en van Zuylen van Nyevelt (de regering of het kabinet heette destijds ‘ministerie’). Daarna was hij lid van den Raad van State (1862-1865). Als minister van Oorlog streefde hij naar lotsverbetering van de soldaten. In de militaire hiërarchie bereikte hij de rang van generaal-majoor (september 1860) en luitenant-generaal (omstreeks 1879).
Literatuur
Jan J.B. Kuipers, Willem III, de weerspannige koning, Zutphen 2017.
Dik van der Meulen, Koning Willem III (1817-1890), Amsterdam 2014.
Lemma over De Casembroot in Nieuw Nederlandsch biografisch woordenboek, deel 7, 1927.
Informatie over De Casembroot op parlement.com.