De watersnoodramp in Vlissingen (1953)
Roeien in de PalingstraatIn de nacht van zaterdag 31 januari op 1 februari 1953 werd het zuidwesten van Nederland getroffen door een ramp van ongekende omvang. Veel dijken bleken niet bestand te zijn tegen de combinatie van springtij en een zware noordwesterstorm, waarbij in totaal meer dan 1800 mensen verdronken.
In Vlissingen hadden vissers die zaterdagavond al gemerkt dat er gevaar dreigde. Het water stond bij eb even hoog als bij normaal hoogwater. Toen zij een bezorgd geluid lieten horen op het politiebureau, omdat de sluisdeuren bij de vissershaven nog gewoon open stonden, leverde dat geen reactie op. Hoge golven teisterden de boulevards en op verschillende plaatsen werden die nacht grote stukken boulevard weggeslagen. Op de Boulevard Evertsen was een groot gat ontstaan tot bij de voorgevel van de ‘Scheldeflat’ naast het Wooldhuis. Op de Boulevard Bankert dreigde de landzijde van de boulevard in te storten. Van Boulevard de Ruijter verdween een stuk borstwering in de golven. Vele Vlissingers in de buitenwijken hadden geen idee van wat zich die nacht in de binnenstad afspeelde.
Vanaf half twee werden de bewoners in het rampgebied door de politie gewaarschuwd voor het naderend onheil. Om half vier ’s nachts was de waterstand al meer dan 2,5 meter hoger dan bij een normale springvloed. Het water stroomde met grote hoeveelheden over de muurtjes bij de Nieuwedijk en het Bellamypark naar de lager gelegen straten daarachter. In de straten rondom de Nieuwstraat en de Walstraat, maar ook in de omgeving van de Palingstraat stond in korte tijd 1,5 tot 2 meter water.
De bovenverdieping van de huizen was de enige plek waar men zich die nacht enigszins veilig kon wanen. Met behulp van marinesloepen werden ’s zondagsmorgen vele mensen uit hun huizen gehaald, waarna pompen werden ingezet om het water zo snel mogelijk af te voeren. Vele Vlissingers werden die zondag, als vrijwilliger of vanwege hun werkgever, ingezet om de gaten in de boulevards met zandzakken en ander materiaal te dichtten.
Daags daarna bleek wat een enorme schade was aangericht. Opgebroken straten, huisraad, veel modder met daartussen verloren winkelvoorraden waren het gevolg van het verwoestende water.
Al snel kwam de hulpverlening op gang. Vliegtuigen van het Amerikaanse bezettingsleger in Duitsland losten hun lading, bestaande uit zandzakken en hulpgoederen, op het oude vliegveld. Om de ergste nood verstrekten de hulpdiensten matrassen, dekens en voedsel aan de bewoners van de binnenstad. Latere schaderapporten toonden aan dat er drie doden te betreuren waren en dat er voor meer dan f. 5.000.000 schade was aangericht.
Hoe anders en toch ook weer gelijk was het bij watervloed van 1808. Toen verdronken in de nacht van 14 op 15 januari 31 mensen en kwam de hulpverlening moeizaam op gang. Wat wel gelijk was met de situatie in 1953, was een zeer zware noordwesterstorm gepaard gaande met een extreem hoge waterstand. Het hele stadje liep praktisch onder water en de materiële schade was ook toen enorm.
Pas na de stormvloed van 1906, toen de halve stad weer onder water kwam te staan, nam het stadsbestuur drastische maatregelen. Bij de Vissershaven en bij het Beursplein werden keermuren gemetseld. Tevens dempte men de Achterhaven, de Koopmanshaven en de Pottekaai. Daarmee maakte men het graafwerk van Willem III weer ongedaan.
Literatuur
Kees Slager, De ramp: een reconstructie, Goes 1992.
Jan Hintzen, Watersnood 1953 in Vlissingen, in: Den Spiegel 2003, nr. 1, p. 3-10.