Vuurwerk in de beerbak
door Leida Goldschmitz-WielingaTussen fraaie voorwerpen, gevonden tijdens archeologische opgravingen op het Scheldeterrein in Vlissingen (2007-2008), staat in een vitrine in het Zeeuws Maritiem MuZEEum een onopvallend grijsbruin potje met twee oortjes. Het is in scherven gevonden in de beerbak van een huis aan de oostzijde van het Dokje van Perry. Het baksel is ongeglazuurd, zacht, grof en poreus. Er zitten lukraak wat gaatjes in. Aan de buitenkant is een vuilwit sliblaagje te zien, van binnen een gele aanslag. De herkomst en het baksel zijn onbekend. Het potje hoort niet thuis in een huishoudelijke context. Aanvankelijk is het voor de archeologen een raadsel. Speurwerk via het Bureau Monumenten en Archeologie in Amsterdam verschaft helderheid. Het is wapentuig uit de Tachtigjarige Oorlog: een keramische brandgranaat of stankpot.
Potten met een ‘zwarte massa’
In 1857 wordt in Vlissingen tijdens herstelwerkzaamheden aan de vestingwerken een aantal potten met daarin een ‘zwarte massa’ gevonden, in een scheur van de bekledingsmuur aan de oostzijde van de Marinehaven. Ze staan vol met zeewater. Chemische analyse van de inhoud door ‘chimist’ B. Flander levert de volgende stoffen op: asa foetida of duivelsdrek, Spaanse peper, antimonium, houtskool en pek. Nieuwsgierig geworden doet men navraag bij het Arsenaal in Veere. De Kommandant der vereenigde Tirailleur-Kompagniën, kapitein J.W. Stahl, antwoordt dat er nog 25 zulke potjes op een zolder in het Arsenaal staan, waarvan drie onbeschadigd. Er zit niets in. Hij denkt dat ze iets te maken hebben met de Marine, omdat ze alleen in Vlissingen en Veere zijn aangetroffen. Misschien zijn ze vroeger gebruikt om op vijandelijke schepen brand te veroorzaken, of werden bij een bestorming van de vesting in onderaardse gangen gegooid.
Brandbare mengsels met verpestende damp
De vondst komt ter ore van de minister van Marine. Hij laat drie Vlissingse potten opsturen naar zijn collega, de minister van Oorlog, die contact opneemt met de Directeur der Artilleriemagazijnen in Delft, kolonel Steuerwald. Deze laat een grondig onderzoek instellen en consulteert kapitein-vuurwerker Köhler. Die bestudeert zeventiende-eeuwse handboeken over artillerie en pyrotechniek en stuurt een rapport met zijn bevindingen naar Delft. De potjes werden gevuld met brandbare mengsels of stoffen die, eenmaal brandend, een verpestende damp verspreidden. Ze werden afgedekt met een vlies dat om de kraagrand werd gesnoerd. Met een touw of slinger werden de potten, met aan de oren bevestigde brandende lonten, naar de vijand gegooid. Het zachte baksel spatte uiteen, de brandende projectielen zetten zeilen en schepen in lichterlaaie!
Tijdelijke blindheid
De inhoud van de potten kon bestaan uit terpentijn, buskruit, kool, pek, hars, kamfer en duivelsdrek en was moeilijk te blussen. Ingrediënten als zwavel, antimoon, teer, duivelsdrek, varkensborstels, geraspte paardenhoeven en -hoorns en gemalen Spaanse pepers veroorzaakten een walgelijke stank en tijdelijke blindheid. Pepperspray is dus niets nieuws. Over de inhoud van ‘onze’ molotovcocktail zijn geen gegevens beschikbaar. Residuenanalyse zou meer informatie kunnen verschaffen. De datering is 1550-1650.