Hoogstamboomgaarden

We kennen Zeeland als een regio met uitgestrekte percelen laagstamfruit, vaak omzoomd door een windsingel. Dit beeld is relatief jong. De Zeeuwse fruitteelt kent een veel oudere geschiedenis, die teruggaat tot de komst van de Romeinen. Zij introduceerden soorten als appels, kersen en pruimen. Door de eeuwen heen was de aanplant van fruit afhankelijk van bodem, klimaat en marktvraag, en tot halverwege de twintigste eeuw domineerden vooral hoogstamboomgaarden het landschap.

Van kloostertuin tot boerenerf

Aanvankelijk was fruitteelt vooral voorbehouden aan kloosterlingen en de adel. Met name de kloosters hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan de ontwikkeling van de fruitteelt. Monniken konden zich de teeltmethoden van de Romeinen, die deze in het Latijn hadden opgeschreven, eigen maken en verbeteren. Er werden niet alleen appel- en perensoorten gekweekt, maar ook soorten als mispel, vijg, moerbei en kwee.

Toen in de late middeleeuwen de steden groeiden en de welvaart onder de inwoners toenam, steeg de vraag naar fruit. Een levendige handel ontwikkelde zich, waarbij ook burgers zich toelegden op het telen van fruit, vooral in en rond de stad. Op het platteland waren inmiddels ook kleine boomgaarden verschenen, maar die waren vooral voor eigen gebruik. Deze boomgaardjes waren in feite weilanden met hoogstamfruitbomen. Het vee deed zich tegoed aan het gras; het fruit hing buiten het bereik van de dieren.

Vanaf de negentiende eeuw werden in Zeeland naast het erf grotere boomgaarden aangelegd van ongeveer één hectare. In die tijd namen de bevolking en de welvaart toe, waardoor de fruitteelt een grote vlucht nam. Ook de landbouwcrisis, als gevolg van de import van goedkoop graan uit Amerika, droeg hieraan bij.

Het werd steeds belangrijker om kennis te hebben van enten en het selecteren van rassen. Deze kennis werd mede dankzij rondreizende specialisten verspreid. In Zeeland ontstonden zo karakteristieke boomgaarden met een enorme variatie aan fruitrassen, passend bij de bodemgesteldheid en klimatologische omstandigheden. Typisch Zeeuwse soorten zijn de appels Dekkers Roem, Zoete Grauwe Reinette en Zure Hondsmuil en de peren Bruine Kriekpeer, Pondspeer en Juttepeer.

Boomgaard bij Hoeve van der Meulen

Boomgaard bij Hoeve van der Meulen

Veranderend landschap en verdwijnende rassen

Met de groei van de commerciële fruitteelt in de twintigste eeuw kwam de focus te liggen op efficiëntie. Hoogstamfruitbomen maakten plaats voor laagstamvarianten, waarvan de vruchten makkelijker en goedkoper te plukken waren. Het sortiment werd beperkt tot enkele productieve en goed houdbare rassen, waardoor veel oude, lokale soorten verdwenen.

Landschappelijk was de impact ook groot. Doordat bedrijven zich specialiseerden in bijvoorbeeld fruitteelt of intensievere veeteelt, verdwenen de gemengde bedrijven. Hoogstamweides raakten in rap tempo uit het landschapsbeeld, mede aangemoedigd door premies die rond 1960 uitgeloofd werden voor het rooien van hoogstamboombaarden.

Een van de appelrassen

Eén van de vele appelrassen

Het belang van verscheidenheid

Hoogstamboomgaarden herbergen veelal een grote verscheidenheid aan plant- en diersoorten. Daarmee zijn het hotspots voor biodiversiteit. Broedvogels zoals de steenuil en spechten vinden broed- en schuilplaatsen in oude, holle hoogstambomen. De variatie aan fruitrassen in een boomgaard zorgt voor een langere bloeiperiode, waar insecten hommels, bijen en zweefvliegen van profiteren. De genetische variatie in oude rassen is bovendien belangrijk als genenreservoir voor de toekomst, omdat deze rassen vaak beter bestand zijn tegen ziekten en klimaatverandering dan moderne variëteiten.

Om deze oude fruitrassen, en daarmee hun unieke eigenschappen, ook voor toekomstige generaties te behouden, beheren wij in onze terreinen ook een aantal hoogstamboomgaarden, vaak in de buurt van erfgoedlocaties. Dit doen we samen met Stichting Landschapsbeheer Zeeland, een van de kenniscentra van dit groene erfgoed.

Appelboom in de boomgaard

Appelboom in een hoogstamboomgaard